Als voorbereiding op het Paasfeest ontwikkelde ik in het afgelopen jaar een groepsactiviteit voor twee gespreksgroepen in Detentiecentrum Zeist. Daar zitten nogal uiteenlopende groepen: drugskoeriers (mannen en vrouwen, met name mensen van de Antillen en uit Suriname), vreemdelingen (mannen en vrouwen, met name uit Afrika en Oost-Europa), veelplegers (mannen) en arrestanten (mannen). Deze activiteit organiseerde ik voor een groep vrouwelijke drugskoeriers en een groep vreemdelingenvrouwen. In beide groepen hebben we gewerkt aan een wandkleed. Het proces hier naar toe en de eindresultaten zijn erg verschillend. Op de beide foto's zijn de twee wandkleden te zien. Ik wil nu iets vertellen over de verschillende processen die hieraan vooraf gingen.
Uitgangspunt voor de activiteit was het derde vers van Psalm 1: "…zij is als een boom,
geworteld aan stromend water, die elk seizoen opnieuw vrucht draagt; nooit zullen haar
bladeren verdorren, alles wat zij doet brengt zij tot een goed einde…" Daarvoor heb ik
gekozen vanuit de gedachte dat het beeld van een boom voor veel mensen een herkenbaar
beeld is. In het Nederlandse spraakgebruik merk je hoe mensen regelmatig met bomen en
planten worden vergeleken: "…een boom van een kerel", "…een kasplantje"
, "…hoge bomen vangen veel wind".
Het is ook een beeld dat in de bijbel veel gebruikt wordt. In Psalm 1 wordt de mens die
met God wandelt vergeleken met een bloeiende boom,
geworteld aan stromend water. In Jesaja 44 wordt aan Israël beloofd dat er genoeg water
zal zijn voor het dorstige land, zodat de kinderen van Israël kunnen groeien "als mals,
sappig gras en als wilgen langs de rivier". Jezus vergelijkt het koninkrijk van God met een
mosterdzaadje dat uitgroeit tot een reusachtige boom, maar hij vergelijkt ook zichzelf met
een boom. Hij noemt zichzelf "de ware wijnstok". De volgelingen van Jezus zijn geënt op
deze wijnstok. De wijnstok die zoveel te verduren en te lijden kreeg, dat hij stierf. De
boom die als eersteling opstond uit de dood en daarmee de levensboom is geworden voor
wie hem wil volgen. De korrel die gezaaid wordt in de aarde en vervolgens tot bloei komt.
Dat ik daarop geënt ben, betekent voor mij dat ik op de een of andere wonderbaarlijke
manier verbonden met God, daar haal ik mijn 'voeding' vandaan, dat is de basis, oorsprong
van mijn leven.
Elke veertigdagentijd is weer een bezinning op het lijden. Het lijden dat de groei van goede vruchten tegengaat. Lijden dat maakt dat de rivier waaraan je staat opdroogt en de bladeren juist wel verdorren. Een rivier waarvan de oever soms in de verste verte niet is te ontwaren. Elk Paasfeest is voor mij een feest van hoop en dromen omdat we verbonden zijn met Jezus de Levende. Dromen van groei, goede vruchten en stromende rivieren. Dromen van een einde aan dood en onrecht.
In beide groepen lazen we samen Psalm 1. In de groep van de drugskoeriersters raakten we al snel in gesprek over de vergelijking tussen mensen en bomen. Ik legde hen de vragen voor "Wat voor boom ben jij?" en "Wat voor boom droom je in Jezus te zijn?" Er kwamen veel reacties. Ze konden zich veel voorstellen bij de vergelijking.
Ze zagen voor zichzelf bijvoorbeeld hun kinderen als vruchten en de tijd die ze nu
hier doorbrachten als dorre bladeren. Er kwam gelijk een gesprek op gang met daarin
grapjes over welke boom ze wilden zijn en hoe ze elkaar zagen. De vreemdelingenvrouwen
lazen de psalm aandachtig en luisterden stil naar waarom ik de psalm had uitgekozen.
Ook aan hen vroeg ik wat voor boom ze waren of juist wilden zijn. Daar moesten ze
eerst eens over nadenken. Na een tijdje vertelden sommigen iets over de bomen die
ze kenden in het land waar ze opgroeiden.
In de groep drugskoeriers zijn er direct allerlei vragen en opmerkingen.
Variërend van "Ik kan helemaal niet tekenen!" tot "Maken we
allemaal een eigen boom of maken we samen een grote boom?"
Algauw worden dingen genoemd waarom er een grote boom gemaakt moet worden:
"We vormen samen een Lichaam en dus ook een boom." En "Wij zijn
de vruchten van Jezus en Jezus is de wijnstok".
In de praktijk blijkt dat
als er gezamenlijk aan een boom wordt gewerkt, de verschillende gaven die in
het Lichaam
aanwezig zijn
optimaal worden benut: een paar gaan tekenen, de ander knipt, weer een paar
anderen plakken en er zijn elke bijeenkomst een of twee mensen die de boel wat
coördineren en
ideeën bedenken. Onder het tekenen, knippen en plakken is er ruimschoots
gelegenheid om met elkaar en met mij bij te praten over wat er gebeurt op de
afdeling en over hun leven en familie buiten. Het enthousiasme van de eerste bijeenkomst
blijft tot op het einde. Bij de laatste bijeenkomst zijn er wel minder mensen aanwezig
dan bij de eerste bijeenkomst. Als het kleed af is, is er een paar keer iemand die
vraagt of het kleed al hangt en waar het precies komt te hangen.
Wanneer het zover is, heb ik het idee dat het echt 'hun kleed' geworden is.
* Rolinda Both is protestant geestelijk verzorger in Detentiecentrum Zeist